Van Beneden, Édouard Joseph Louis Marie (1846-1910)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Bron: Wikimedia Commons

Embryoloog en dierkundige, geboren te Leuven op 5 maart 1846 en overleden in Luik op 28 april 1910.


Biografie

Édouard Van Beneden was de zoon van de gerenommeerde Leuvense hoogleraar Pierre-Joseph Van Beneden. Hij deed zijn humaniora aan het College van het Klein Seminarie van Sint-Truiden en oriënteerde zich daarna in de richting van de natuurwetenschappen, meer bepaald de dierkunde en de embryologie. Na een dubbele kandidatuur in de natuurwetenschappen en de toegepaste wetenschappen, legde de jongeman zich volledig toe op de biologie. In 1867 studeerde hij af aan de Universiteit van Leuven als licentiaat in de natuurwetenschappen.[1] In 1868 won hij aan de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique de eerste prijs met zijn antwoord op de vraag 'Kennis geven van de anatomische opbouw van het ei in de verschillende klassen van het dierenrijk, van zijn ontwikkelingswijze en van de betekenis van de diverse delen waaruit het is samengesteld'. Hij bewees dat eitjes steeds cellen zijn met een protoplasma en een kern.[2] Het werk was getiteld Sur la composition et la signification de l'oeuf .


In 1870 werd hij belast met de cursussen zoölogie en vergelijkende anatomie aan de Universiteit van Luik. Hij was de opvolger van de overleden Jean-Théodore Lacordaire. Hij vervolledigde ondertussen zijn opleiding met een studiereis langs de meest gerenommeerde laboratoria van Duitsland.[3] In 1871 promoveerde men Van Beneden tot buitengewoon hoogleraar en in 1874 werd hij tot gewoon hoogleraar. Bij het overlijden van Theodor Schwann werd hem de cursus embryologie toevertrouwd. In 1883 stopte Van Beneden met het doceren van de cursus vergelijkende anatomie.[4]


In 1872 reisde de jonge hoogleraar aan boord van het handelsschip "Le Rhöne" naar Brazilië, waarbij hij de kusten van Rio de Janeiro intensief bestudeerde. Tijdens deze reis beschreef hij een nieuwe dolfijnensoort de "Sotalia brasiliensis".[5]


In 1873 stichtte van Beneden aan de Luikse universiteit een eigen laboratorium voor evolutionair-morfologische studies. Dit laboratorium werd uitgebouwd en in 1889 werd een speciaal daarvoor opgericht gebouw, het Zoölogisch Instituut in gebruik genomen.[6] Van Beneden had eigenhandig de bouwplannen van dit prestigieuze instituut uitgewerkt. In 1883 kreeg Van Beneden bovendien de toestemming van de Belgische staat om drie kamers in een leegstaand gebouw in te palmen, niet ver van het verdwenen privé marineonderzoekslabo van zijn vader in Oostende. Hij kreeg ook een oud schip ter beschikking, waardoor hij dregwerken voor de Belgische kust kon uitvoeren. Uiteindelijk maakte de Universiteit van Luik het gewenste budget vrij om een nieuw Oostends marinelaboratorium te ontwikkelen. Van Beneden en Charles-Eugène-Marie Van Bambeke deden hier onderzoek naar het marineleven in de Noordzee.[7]


In 1880 stichtte van Beneden samen met Charles-Eugène-Marie Van Bambeke de Archives de Biologie.[8]


Van Beneden werd op 15 december 1870 corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique , effectief lid op 16 december 1872 en directeur van de Klasse Wetenschappen in 1883 en in 1902. In 1902 werd hij ook directeur van de Academie. Hij was ook corresponderend lid van het Institut de France, van de Academies van München, Lissabon, Bologna, Philadelphia, Kopenhagen en het Nationale Instituut van Genève. Hij was voorzitter van de Belgica-commissie. Van Beneden was erelid van de Société de Biologie de Paris, van de société impériale des Naturalistes de Moscou en van het Senkenberg Instituut. Hij ontving eredoctoraten van de universiteten van Jena, Oxford, Edinburgh, Leipzig en Brussel.[9] Daarnaast won hij drie keer de Vijfjaarlijkse prijs van de Belgische Regering voor Natuurlijke Wetenschappen (1877, 1887 en 1891).[10]


Van Beneden was gehuwd met Berthe Dequesne (1182), met wie hij drie dochters kreeg.[11]


De Universiteit van Luik eerde haar gerenommeerde hoogleraar postuum met een standbeeld aan het Zoölogisch Instituut.

Werken

Van Beneden is in latere tijden vooral bekend geworden om zijn 'ontdekking' van het procédé van de meiose. In zijn tijdschrift Archives de Biologie van 1884 ontrafelde hij het proces waarmee een somatische cel (cel van het lichaam) het leven schenkt aan een reproductiecel. Van Beneden gebruikte daarvoor bepaalde cilindrische wormen, de nematoden, waaronder de paardenparasiet Ascaris megalocephala. Hoe verloopt de reductiedeling? Van Beneden heeft het probleem zelf niet kunnen ontrafelen. De Ascaris was er niet voor geschikt. Zijn leerling Hans de Winiwarter vestigde de aandacht op de koppeling of parallelle samenvoeging van de homologe vader- en moederchromosomen die tijdelijk samensmelten met uitwisseling van delen (crossing-over).[12] Hij schreef studies over het ei en het zoogdierenembryo. Zo ontrafelde hij het vormingsproces van de drie fundamentele kiembladen van het embryo (ecto-, endo- en mesoderm). Hij beschreef de gastrulatie bij het konijn en de muis. Samen met zijn leerling Charles Julin bestudeerde hij de vorming van de nageboorte en de vorming van de moederkoek. Een andere leerling, Albert Brachet, ontwikkelde de toepassing van de experimentele methode op de ontwikkelingsbiologie.[13] Van Beneden formuleerde zijn theorie over de meiose voor de eerste keer in de publicatie: Recherches sur la Maturation de l'Oeuf, la Fecondation et la Division Cellulaire (1883) en stelde deze theorie vier jaar later op punt in Nouvelles recherches sur la fecondation et la division mitosique chez l'Ascaride Megalocephale.[14]


Ondanks zijn faam besloeg het grootste deel van van Benedens onderzoek en publicaties niet het domein van de cytologie, maar dat van de evolutionaire morfologie. Van Beneden was in de jaren 1870 verantwoordelijk voor de introductie van de evolutionaire morfologie en de evolutietheorie in de Belgische academische wereld. Men kon hem een aanhanger van de evolutietheorie van Charles Darwin noemen, hoewel hij niet gewonnen was voor de naturalistische, beschrijvende (ouderwetse) insteek van diens studies. Zelf verklaarde hij zich een voorstander van een 'nieuwe' professionele biologie, die in het laboratorium bedreven werd. Als een gevolg van die laboratoriuminsteek lag de focus bij van Beneden en zijn onderzoeksschool meer op het verklaren en vergelijken van geïsoleerde microscopische coupes van embryo's dan op de studie van de interactie tussen de ontwikkeling van het embryo en zijn natuurlijke omgeving.[15]


In 1883 schreef hij het werk Compte rendu sommaire des recherches entreprises à la Station biologique d'Ostende pendant les mois d'été 1883. Hij constateerde hierin dat de bodem van het Belgische deel van de Noordzee, niet uitsluitend bestond uit zand en slib. Zo werd er in de buurt van de Westhinder (zandbak) grintvelden aangetroffen, die een zeer eigen fauna met zich meebrachten. Daarnaast ontdekte hij ook de rijke fauna nabij de Thorntonbak. De bostelwormen, stekelhuidigen, zakpijpen en vissen die hij daar op een diepte van 29 meter op de slibbodem aantrof, waren nog nergens anders in de Noordzee ontdekt. Deze ontdekking liet hem ook toe om de verbanden tussen het voorkomen van soorten en hun omgeving te onderzoeken.[16]


Marc Aurèle Gracchus baron de Selys Longchamps was eveneens een leerling van van Beneden.[17]

Publicaties

  • Lijst met publicaties in: Brachet, Albert, "Édouard Van Beneden", in: Annuaire ARB, jaargang 1923, p. 235-242.


Bibliografie

  • Brien, Paul, "Edouard Van Beneden", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p.968-990.
  • Brachet, Albert, "Édouard Van Beneden", in: Annuaire ARB, jaargang 1923, p. 166-234.
  • De Winiwarter, Hans, "Édouard Van Beneden", in: Biographie Nationale, vol. 26, kol. 174-184.


Nota’s

  1. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 1.
  2. Halleux, Robert, "Naar de kern van het leven: de biologie", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p.301.
  3. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 1.
  4. De Winiwarter, Hans, "Édouard Van Beneden", in: Biographie Nationale, vol. 26, kol. 174-175.
  5. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 6. Voor het overige leverde deze reis hem niet de verhoopte onderzoeksresultaten op.
  6. Brien, Paul, "Edouard Van Beneden", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 990.
  7. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 7.
  8. De Winiwarter, Hans, "Édouard Van Beneden", in: Biographie Nationale, vol. 26, kol. 183.
  9. De Winiwarter, Hans, "Édouard Van Beneden", in: Biographie Nationale, vol. 26, kol. 184.
  10. Brien, Paul, "Edouard Van Beneden", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 988.
  11. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 4.
  12. Halleux, Robert, "Naar de kern van het leven: de biologie", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 302.
  13. Halleux, Robert, "Naar de kern van het leven: de biologie", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p.303.
  14. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 2.
  15. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 2.
  16. VLIZ, Wetenschatten, historische figuren van het zeewetenschappelijk onderzoek, p. 7.
  17. Brien, Paul, "Edouard Van Beneden", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 973.