Meridiaanlijn van Quetelet in Oostende

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Het Feest- en Kultuurpaleis  zoals het er vandag uitziet. Bron: LimoWreck, [https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=2847222 Wikimedia Commons

Meridiaanlijn, naar alle waarschijnlijkheid door Adolphe Quetelet ergens rond 1837-1839 vervaardigd.


Zie ook:


Voorstelling

Van de Oostendse meridiaanlijn op het Wapenplein is vandaag niets meer terug te vinden. Het Mercuriusbeeldje op de nok van het Feest- en Kultuurpaleis dat dienstdeed als zonnewijzer is er niet meer. Het verdween tijdens de restauratie van het gebouw na de bombardementen van 1940. Het was Quetelets bedoeling dat het beeldje op de ware middag zijn schaduw zou werpen op een lange, in tegels of koper uitgevoerde meridiaanlijn, die het grote plein dwars zou snijden. Het is niet helemaal duidelijk of de lijn ooit effectief is aangelegd. De Oostendse meridiaanlijn zou, als de uitvoering ervan al ooit is gebeurd, samen met de Brugse, de langste meridiaanlijn van het land zijn geweest. Vandaag is van de meridiaanlijn in ieder geval geen spoor meer terug te vinden.


Oostendenaar en hoogleraar wiskunde Dirk Huylebrouck lanceerde in oktober 2015 een oproep aan het Oostendse stadsbestuur om Quetelets meridiaanlijn in ere te herstellen. Het stadsbestuur reageerde positief. Binnenkort is de kuststad dus misschien een wetenschappelijke trekpleister rijker.


Historiek

De astronoom Adolphe Quetelet plande de aanleg van de Oostendse meridiaanlijn op vraag van de overheid (koninklijk besluit van februari 1836). De meridiaanlijn zou deel uitmaken van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridiaanlijnen op verschillende plaatsen in het land – waarvan Quetelet er uiteindelijk tien aanlegde. De overheid wilde met dit project de variaties in de tijdsopgave op verschillende plekken in het land harmoniseren. Steden en dorpen hanteerden op dit moment namelijk allemaal een eigen tijdsbepaling. Dat maakte dat het uur tussen verschillende plekken in België tot soms wel tot 25 minuten uiteenliep. De meridiaanlijnen van Quetelet maakten het heel gemakkelijk om het moment van de zonnemiddag voor die plek af te lezen. Via berekening of vergelijking in concordantietabellen kon men zo het middelbare uur op deze plek en in andere steden precies te weten komen.

Adolphe Quetelet was op het moment van zijn meridiaanopdracht ook directeur van de zopas opgerichte Koninklijke Sterrenwacht


Het was de uitbouw van het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) die de harmonisering plots urgent maakte. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden. Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.


Het koninklijk besluit stipuleerde dat Quetelet voorrang moest geven aan steden die aan de spoorwegen lagen. Zoals Oostende, waar de astronoom zijn keuze liet vallen op het stadhuis op de Grote Markt (het huidige Wapenplein). Het Mercuriusbeeldje op de dakpunt van het stadhuis kon perfect dienstdoen als zonnewijzer. Enkel een meridiaanlijn moest nu nog worden uitgezet. Die zou dwars over het grootse plein lopen. Het weer liet Quetelet echter niet toe om daar meteen werk van te maken. Daarom, zo deelde hij in zijn rapport aan de minister mee, had hij beslist om terug te keren op een moment dat hij ineens ook in Brugge de afwerking van de meridiaanlijn kon doen. De astronoom wist goed genoeg dat hij met deze efficiënte besteding van energie en budget zijn opdrachtgever zou kunnen plezieren.


Of Quetelet nog naar Oostende is afgereisd om de meridiaanlijn te schetsen is niet duidelijk. De Jaarboeken van het Observatorium vermeldden Oostende niet als stad met een meridiaanlijn. De zonnewijzer bleef wel nog lange tijd op zijn plaats staan Het doorstond een orkaan, verschillende restauraties van het gebouw en de bombardementen van 1940. De naoorlogse herstelwerken overleefde het echter niet. Het verdween van de daknok en werd daarna niet meer op zijn oorspronkelijke plek teruggezet.


Ter voorbereiding op de meridiaanlijn kwam er in Oostende in augustus of september 1837 ook een mini-observatorium met een meridiaankijker, zoals het koninklijk besluit van 1836 stipuleerde. Tijdens zijn voorbereidend bezoek voor de installatie ervan werd Quetelet vergezeld van zijn Italiaanse collega Ernesto Capocci, directeur van het Koninklijk Observatorium van Napels. De meridiaankijker was niet alleen nuttig om heel precies het middaguur te bepalen. Hij liet Quetelet ook toe om bij het aanleggen van de Oostendse meridiaanlijn met het exacte zonneuur van deze stad te werken, zonder vooraf chronometers die hij met de meridiaankijker in het Observatorium te moeten kalibreren. Als locatie koos Quetelet voor het fort, bovenop het dak van een explosievenmagazijn. Een moeilijke locatie zo bleek, want de krachtige zeebries had er vrij spel en ging nu en dan met een stuk dak aan de haal, met schade aan de dure meridiaankijker tot gevolg. Tijdens een bijzonder gure periode in december 1837 meldde Quetelets contactpersoon, de leraar navigatie Vanderaert dat de meridiaankijker een volledige nacht aan de plensende regen was blootgesteld geweest.


Al enkele jaren na de aanleg van de meridiaanlijn werd het hele systeem nochtans overbodig. Treinbestuurders namen nu een klok mee op de trein. En de telegraaf maakte het vanaf 1840 mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen. De meridiaanlijn raakte dus buiten gebruik, evenals het mini-observatorium, dat nog tot 1853 overeind bleef maar compleet in verval was. Toen Quetelet het in 1853 opnieuw bezocht - het Oostendse stadsbestuur had hem opgedragen het paviljoen af te breken – stelde hij misnoegd vast dat het observatorium amper was gebruikt, en dat de dure meridiaankijker bijna onherstelbaar beschadigd was.


Locatie

Als locatie voor de Oostendse meridiaanlijn was de Grote Markt (het huidige Wapenplein) bijzonder geschikt. Omdat het plein zo groot was zou een bijzonder lange, diagonale lijn kunnen worden getrokken. Daarmee zou de Oostendse middaglijn direct de langste van het land zijn (samen met Brugge). Bovendien, en dat was helemaal naar Quetelets zin, was de Grote Markt met het stadhuis als administratief hart, een publieke hotspot bij uitstek. In Quetelets ogen was het van het grootste belang dat de meridiaanlijnen "zich zoveel mogelijk en constant in het zichtveld van het publiek zouden bevinden".[1]


Bibliografie


Noten

  1. "...de manière qu’elles fussent autant que possible constamment sous les yeux du public". Citaat Quetelet, "Rapport", in: Correspondance mathématique et physique, 11 (1839), 314-329.