Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search

Overheidsinstelling voor diergeneeskundig onderzoek, opgericht in 1924. Fusioneerde in 1997 met het Instituut voor Scheikundig Onderzoek tot het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie – Centre d'Étude et de Recherches Vétérinaires et Agrochimiques.


1957-1997 Nationaal instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek
1944-1957 Staatslaboratorium voor Diergeneeskundige diagnose en Onderzoek
1930-1944 Laboratorium voor Diagnose en Research in verband met Besmettelijke ziekten bij Dieren
1924-1930 Staatslaboratorium voor Diergeneeskundige inspectie


Historiek

De oprichting van het rijkslaboratorium voor diergeneeskunde in 1924 kaderde in een uitgebreid hulpplan voor de verbetering van de gezondheid van de nationale veestapel, onder andere met het oog op uitvoer en op de uitbouw van een solide nationale veeteeltsector.[1] Al op het einde van de negentiende eeuw was een groot deel van de nationale rundveestapel tuberculeus geweest en mond- en klauwzeer had met tussenpozen de kop opgestoken. Een diergeneeskundige inspectie, in 1890 aan het ministerie van Landbouwopgericht , had geprobeerd de toestand te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van tuberculosetesten. De oorlogsjaren bracht alleen een verslechtering van de toestand. In 1920 brak een epidemie van runderpest uit en in 1924 en 1937 werden veefokkers en consumenten opnieuw met golven van mond- en klauwzeer geconfronteerd. Het falende epidemiebeleid maakte dat het ministerie in 1924 in laboratoriumwetenschap heil zocht. Twee veterinaire inspecteurs, René Willems en Emile Leynen, werden met de bevoegdheid het laboratorium op te richten belast. Zij hadden in het Centraal laboratorium voor scheikunde en bacteriologie van de Administratie van Hygiëne een laboratoriumtraining gevolg bij directeur Albert Bessemans.


Het oorspronkelijk opzet van het diergeneeskundig laboratorium was heel bescheiden: voor de inrichting ervan werden in de landbouwbegrotingen van die jaren geen extra subsidies uitgetrokken. Het maakte daarom van de infrastructuur van de Rijksveeartsenijschool van Kuregem gebruik. De focus lag voornamelijk bij het kosteloos assisteren van dierenartsen in het stellen van een diagnose voor verschillende dierenziektes, met uitzondering rabiës dat tot de bevoegdheden van het Instituut Pasteur van Brabant behoorde. Deze diagnose kon ook dienen om te bepalen of een door veesterfte getroffen veeteler op compensatie van de overheid mocht rekenen. Enkel de bevestiging van het laboratorium gaf recht op deze compensatie. Onderzoek en verspreiding van reeds bestaande profylactische en therapeutische middelen (zoals voor tuberculose) kwamen in de laboratoriumpraktijk op een verre tweede plaats.


In 1930 werd het klein diagnostisch laboratorium, op aandringen van een aantal parlementsleden, uitgebreid tot een grote publieke dienst op de nieuwe locatie Ukkel. Met het koninklijk besluit van 1930 werd het officieel tot het Laboratorium voor Diagnose en Research in verband met Besmettelijke ziekten bij Dieren herdoopt. De begroting van dat jaar werd met één miljoen frank vermeerderd. De instelling ressorteerde onder de administratie van de Veterinaire Inspectiedienst voor de Administratie van de Veefokkerij en Diergeneeskundige Dienst. Het instituut wijdde zich net als zijn voorganger aan het stellen van diagnoses met het oog op het verlenen van compensaties aan veehouders en aan het kosteloos bijstaan van particuliere veeartsen in hun diagnose van verschillende dierenziekten (met uitzondering van hondsdolheid). Maar vanaf nu behoorde ook onderzoek, met name naar mond- en klauwzeer, tot het takenpakket. Een kleine naamsverandering naar "Staatslaboratorium voor Diergeneeskundige diagnose en Onderzoek” kwam er nog in 1944, moment waarop de missie van het laboratorium werd uitgeschreven en echt wettelijk vastgelegd. In deze missiebeschrijving kwamen samenwerking met de Diergeneeskundige dienst en met de goedgekeurde dierenartsen in de diagnose en prophylaxis van ziektes bij huisdieren naar voor, evenals het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek rond de verbetering van de bestijdingsmiddelen tegen epidemische ziekten, en ten slotte ook de inspectie van de productie van biologische dierenfarmaceutische producten en de bacteriologische en anatomopathologische controle van voedselproductie van dierlijke afkomst.


In 1957 stond een reorganisatie op til: het laboratorium ging voortaan als Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek door het leven. De instelling kwam onder bevoegdheid van het Bestuur voor Landbouwkundig Onderzoek, samen met de andere staatslandbouwkundige onderzoeksorganen – de Rijksontledingslaboratoria voor Landbouw, het Station agricole de l’Etat, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek , de Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique, het Instituut voor Scheikundig Onderzoek, het Instituut voor Landbouweconomie en bosbouw en het Rijksstation voor Bos en Hydrobiologisch Onderzoek van Groenendaal. De focus van het NIDO lag voortaan op onderzoek, terwijl nog op te richten provinciale centra voor dierengezondheid de diagnosetaak op zich zouden nemen.[2]


Publicaties

  • Bulletin sanitaire du service vétérinaire du ministère de l’agriculture. Gezondheidsbulletin van de veeartsenijkundige dienst van het ministerie van landbouw, Brussel, 1929-1984.


Bibliografie

  • Mammerickx, Marc, Geschiedenis van het NIDO vanaf zijn ontstaan tot 1980- Ter herdenking van de vijftigste verjaardag van het nationaal instituut voor Diergeneeskundige onderzoek 1930-1980, Brussel, 1980.
  • As time goes by. 75 years Veterinary and agrochemical centre 1930-2005, s.l., 2005.
  • Op de website vindt men een korte historiek sinds 1920.
  • Van Molle, Leen, 100 jaar ministerie van Landbouw. Het Belgisch landbouwbeleid in de wisselwerking tussen economische en sociale toestanden, politiek en administratie 1884-1984, Leuven, 1984, 26 en 45.
  • Koninklijk besluit van 10 december 1890 houdende herinrichting van den veeartsenijdienst.
  • Diser, Lyvia, Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2013.
  • Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef. Laboratoria in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Leuven, 2016.


Noten

  1. Ook schadevergoedingen, inentingscampagnes, onderwijs en voorlichting maakten van het hulpplan deel uit.
  2. Deze centra voor dierengezondheid kregen echter niet de gewenste uitbreiding, zodat het NIDO toch nog een belangrijke rol in diagnose behield.