De Koloniale Hogeschool: een arena voor discussies over de koloniale wetenschap, administratie en elite

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Koloniale Hogeschool 01.jpeg



Op 11 februari 1920 zag de Koloniale Hogeschool voor België het levenslicht. Politici en kolonialen geloofden steevast dat de school zou uitgroeien tot hét centrum voor de koloniale wetenschappen en onderwijs in België en dat er een koloniale elite zou afstuderen. Maar hoe zou die discipline en dat personeel eruit zien? Wat was precies haar nut en wie zou het allemaal zou bekostigen? Daarover was weinig consensus. De Koloniale Hogeschool werd dan ook een van de plekken waar discussies over deze koloniaal-wetenschappelijke thema’s hoog oplaaiden. Vaak ging het over lessenpakketten en uniformen, maar ook persoonlijke vetes en financiële intriges werden niet geschuwd.

| Korte notitie over de Koloniale Hogeschool


Oprichting: op zoek naar geldschieters voor koloniaal onderwijs en wetenschappen


Wetenschap was vanaf het begin een belangrijke pijler van de koloniale onderneming in Congo. Wetenschappers, waaronder geografen en plantkundigen, exploreerden het gigantisch gebied in het centrum van Afrika en brachten het in kaart. Toen de Belgische koning Leopold II zijn aanspraken op Congo wou hardmaken, verklaarde hij dat hij niet enkel ‘inheemse barbarij’ en ‘Islamitische slavernij’ wou bestrijden, maar dat hij ook vrijhandel en wetenschap zou laten bloeien. De oprichting van een school waar een koloniale elite zou afstuderen en die op wetenschap zou inzetten, leek een logische volgende stap. In 1897 zette de koning een school op poten met een naam die de omvang van zijn koloniale ambities aangaf: Ecole Mondiale [Wereldschool]. Leopold kreeg echter geen politieke steun voor zijn project, wat wel vaker gebeurde met zijn stokpaardjes. Belgische politici stonden niet te springen voor een koloniaal project dat het fragiele Belgische politiek equilibrium zou verstoren en wilden er zeker hun broek niet aan scheuren. Bijgevolg stief Leopolds school een stille dood.


In 1908 nam België Leopolds kolonie over nadat talloze gewelddadige misbruiken, vooral in de rubberindustrie, aan het licht kwamen. Enkele jaren later blies het Ministerie van Koloniën de koloniale school en de bijhorende droom van een koloniale elite nieuw leven in. Het was echter wederom geen succes. Toekomstige kolonialen konden er niet terecht voor een volwaardige scholing, maar slechts een korte postuniversitaire opleiding met een beperkt aantal vakken. Voornamelijk soldaten en leden van het lager gerechtelijk en administratief personeel kwamen erop af, en niet de kolonialen met een hogere functie die beleidsmakers op het oog hadden. Vele kolonialen volgden liever opleidingen aan andere instellingen, zoals de School voor Tropische Geneeskunde, die sinds 1906 in Brussel bestond, of aan Belgische universiteiten, waar ze losse vakken over koloniale materie aan hun lessenpakket konden toevoegen.

Lemaire.jpeg
Charles Lemaire
Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop, geraadpleegd op 17 maart 2020.


Tijdens de Eerste Wereldoorlog regende het klachten over de tekortkomingen van de koloniale administratie. Bovendien leefde de vrees dat België achterliep ten opzichte van andere koloniale mogendheden. Geconfronteerd met de aanhoudende kritiek, gaven beleidsmakers toe dat een nieuwe school en opleiding broodnodig waren. Minister van Koloniën Louis Franck (1918-1924), die zich profileerde als een voorstander van een efficiënter en humaner koloniaal beleid, zette zijn schouders onder het project. Hij stak zijn ambities niet onder stoelen of banken: hij hoopte dat iedereen die naar Congo trok, een diploma van de nieuwe school op zak zou hebben.


Het voornaamste struikelblok was een oud zeer: waar zou het geld vandaan komen? Een aantal koloniale ondernemingen en verenigingen en de Belgische staat deden een duit in het zakje. Zij hadden namelijk allemaal baat bij beter opgeleid koloniaal personeel. Antwerpen gaf ook financiële steun en schonk een bouwgrond in de omgeving van het Middelheimpark. De stad geloofde dat het een erg prestigieuze bedoeling zou worden en hoopte als weldoener ermee te kunnen pronken. Dat er uiteindelijk genoeg geld gevonden werd, kwam echter enkel door politiek gemanoeuvreer.


Diplomaat en zakenman Emile Francqui kende Herbert Hoover, de voorzitter van de Commission for Relief in Belgium. Dit was een overwegend Amerikaanse stichting die tijdens de Eerste Wereldoorlog voedselvoorziening in België georganiseerd had. Na het conflict had die nog geld op overschot. Francqui vroeg aan de toekomstige Minister van Economische Zaken en President van de Verenigde Staten of 10 miljoen Belgische frank daarvan gebruikt kon worden om nieuwe onderwijsinitiatieven te financieren.


Wat op het eerste gezicht een humanitaire daad leek, was in feite een handig trucje om los van de Belgische staat, die toch niet zo een royale schenker was, aan geld te geraken. Het was ook niet helemaal legaal, want eigenlijk had Francqui zonder toestemming geld dat voor de Belgische staat bedoeld was, gebruikt zonder expliciete officiële goedkeuring. De hele zaak kreeg echter, om onbekende redenen, geen staartje. Eens het geld er was, ging het snel. Een jaar nadat Minister Franck een voorbereidende commissie ingesteld had, was de oprichting van de Koloniale Hogeschool in 1920 een feit.


Selectie, discipline en roeping: de voorwaarden voor een koloniale elite


De meeste klachten over de koloniale administratie gingen over het tekort aan beheerders en hun slechte opleiding. Desondanks hielden beleidsmakers in België vast aan de creatie van een kleine, hoogopgeleide elite, in plaats van een grotere, algemeen gevormde groep. België had nog maar net zijn gezag bevestigd na de Leopoldiaanse episode of zijn aanspraak op Congo werd alweer in vraag gesteld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een prestigieus project zoals de Koloniale Hogeschool leek de ideale formule om het Belgisch koloniaal aanzien wat op te krikken. Het elitaire karakter van de school werd meteen duidelijk uit het beperkt aantal leerlingen dat toegelaten werd. Elk jaar legde de Minister van Koloniën het ‘contingent’ vast, op basis van het aantal functies in de kolonie die effectief ingevuld moesten worden. Hij redeneerde dat enkel zij die gegarandeerd aan de slag konden in Congo, aan de opleiding mochten beginnen.


Bovendien werden niet zomaar de eerste de beste kandidaten toegelaten. Ze moesten aan strenge selectievoorwaarden voldoen: ze moesten een middelbaar diploma van de hogere graad bezitten, hun opleiding zelf kunnen financieren en slagen voor een streng toelatingsexamen. Tijdens dat toelatingsexamen moesten kandidaten eerst een lezing bijwonen en er een verslag van opmaken. Ook moesten ze een gesprek over een algemeen koloniaal onderwerp voeren en er werd gepeild naar hun algemene kennis over Congo. Ten slotte moesten ze een proef over latijn, wiskunde of geschiedenis afleggen. Enkel de kandidaten die 65 percent van de punten haalden, waren geslaagd. In ruil voor hun inzet werd hen een plek in de administratie beloofd, wat betekende dat ze een streepje voor hadden op alle anderen die naar Congo trokken.

KHS leerlingen.jpeg
Leerlingen tijdens een drill
Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbert Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop, geraadpleegd op 17 maart 2020.


De directeurs en Franck hadden niet enkel de meest intelligente studenten op het oog. Hun ideale studente was ook gedisciplineerd, plichtbewust en patriottisch en had een voorbeeldfunctie en samenhorigheidsgevoel. Zij waren ervan overtuigd dat enkel een dergelijke groep een beleid gestoeld op Europese beschaving, religie en wetenschap kon belichamen. Ze benadrukten dan ook dat de koloniale ambtenarij geen doorsnee beroep was, maar dat het de allure van een bijzondere roeping had. Directeurs Charles Lemaire en Norbert Laude hadden dergelijke ideeën voornamelijk opgedaan tijdens hun loopbaan in het leger en de kolonie. Het leger speelde een cruciale rol in de uitbouw van de kolonie.


Na zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire School trok Charles Lemaire (1863-1925) met de eerste cohorte kolonialen naar Congo. Zijn carrière klonk als een koloniaal avonturenverhaal. Hij reisde door onontdekt gebied, geraakte slaags met Swahili (slaven-)handelaars en ondernam verschillende expedities. Door een aanslepende ziekte deed Lemaire al na zes jaar afstand van zijn directeurspositie in 1926. Zijn opvolger, Norbert Laude (1888-1974), had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt in Congo. Na 1921 zette hij zijn koloniale carrière verder op het Ministerie van Koloniën, waar hij directeur werd van de Dienst der Voordrachten en Inlichtingen ('Service des Conferences et Informations'). In deze functie ontwikkelde Laude zijn idealistische opvattingen. Daarnaast werd de directeur ook geïnspireerd door het scoutisme dat toen populair was in Europa. Hij was een van de belangrijkste bezielers van de Belgisch Katholieke Scoutsbeweging en speelde een rol in de oprichting van een afdeling in Congo. Dergelijke idealistische ideeën inspireerden Laudes beslissing om aan de Koloniale Hogeschool een internaatregime, studentenclub en uniform in te voeren en om fysieke training op het programma te zetten.


Wetenschappelijke, gespecialiseerde of algemene, praktische kennis: de inhoud van koloniale wetenschappen


Ondanks de elitaire ambities leverde de school in eerste instantie middenkaderpersoneel af. Diegenen aan de top van de koloniale hiërarchie – niet enkel in de administratie, maar ook in het rechterlijke en religieuze domein – hadden meestal een algemeen universitair diploma. Zij die tot de lagere rangen behoorden, hadden meestal hun middelbaar onderwijs of hun legeropleiding aangevuld met cursussen van andere instellingen. Vele kolonialen gingen er ook van uit dat ze de meeste zaken wel al doende zouden leren in de kolonie.


Deze vaststelling bracht een discussie op gang over wat de studenten aan de Koloniale Hogeschool moesten leren. Sommigen vonden dat kolonialen een algemene klassieke of wetenschappelijke opleiding moesten volgen, zoals de ambtenaren in België. Anderen meenden dan weer dat kolonialen specifieke en praktische kennis moesten opdoen omdat de kolonie op alle vlakken zo sterk verschilde van het moederland. Dit reflecteerde een bredere discussie over de aard van de koloniale wetenschappen in België: moesten ze op een praktische leest geschoeid zijn of moesten ze, naar Frans en Brits voorbeeld, een meer wetenschappelijk en theoretisch karakter hebben?


De verschillende directeurs van de Koloniale Hogeschool probeerden een compromis te vinden. De eerste directeur, Lemaire, had in Congo geologische en cartografische gegevens verzameld en kon dus enige wetenschappelijke ervaring voorleggen. Hij werd ook aangesteld als docent cartografie en deontologie. Lemaire was een voorstander van de combinatie handenarbeid met theoretische en wetenschappelijke kennis. De wetenschappelijke oriëntatie van de school blijkt ook uit de discussie rond zijn opvolging in 1926. De administratieve raad van de Koloniale Hogeschool verkoos Majoor Leopold Borgerhoff, omdat die over ruime praktische en wetenschappelijke ervaring beschikte. Maar de toenmalige Minister van Koloniën Henri Carton de Tournai (1924-1926) drukte toch de kandidatuur van zijn voormalige werknemer, Norbert Laude, door. De minister benadrukte Laudes visie en organisatorische ervaring. De pers was echter niet te spreken over Laudes aanstelling en hekelde zijn gebrek aan ervaring en wetenschappelijke kennis.

Lemaire bureau.jpeg
Norbert Laude aan zijn bureau
Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbert Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, retroscoop, geraadpleegd op 17 maart 2020.
Beeld uit de privécollectie van Frederik Janssens.


Laude deed er alles aan om alle elementen – theorie en praktische ervaring, wetenschappelijke materie en algemene kennis – aan bod te laten komen in een all-round opleiding. Zijn eigen directeurschap reflecteerde deze spreidstand. Hij combineerde net zoals Lemaire leidinggeven met lessen over deontologie en geografie, volgens hem ‘de moeder van de koloniale wetenschappen’. Ook tekende hij heel wat koloniale kaarten en schreef hij in 1924 een handboek ‘Onze Kolonie’ [Notre Colonie], dat vele heruitgaven kende. Daarnaast maakte hij ook uitgebreid reclame voor de school, met persstukken en voordrachten, en was hij een netwerker 'avant la lettre'. Hoewel Laude zijn uiterste best deed om aan ieders wensen te voldoen, kreeg hij kritiek uit alle hoeken.


Critici vonden hem te autoritair en meenden dat enkel zijn afhankelijkheid van de Ministeriële goedkeuring hem tegenhield om nog meer zijn stempel op de school en het koloniale administratieve corps te drukken. Conflicten met docenten waren dan ook legio. Sommigen vonden de vakken te veel gericht op praktische overwegingen en van een te sterke militaire aard. Zij bekritiseerden hun niet-academisch en onwetenschappelijk karakter. Laude werd ook verweten dat hij lesgaf over een vak waarvoor hij niet opgeleid was. Ook vonden ze dat de instelling te weinig onderzoek deed en kapittelden ze Laude over het lerarenkorps dat vooral uit gepensioneerde militairen en missionarissen bestond in plaats van gediplomeerde lesgevers. Anderen oordeelden dat de school enkel versnipperde koloniale kennis aanbood in plaats van een meer algemene opleiding, waardoor de afgestudeerden enkel in Congo aan de slag konden.


Laudes directeurschap werd ook gezien als een verderzetting van zijn eerdere functie, zeker omdat sommige van zijn publicaties een sterke propagandistische inslag hadden. De naamsverandering in 1926 – de school heette vanaf dan ‘Koloniale Hogeschool van België (Université Coloniale de Belgique)’ – en pogingen om een universitaire status te verkrijgen, dienden om het wetenschappelijke karakter ervan te versterken. Voor de Tweede Wereldoorlog hadden deze inspanningen echter weinig gevolgen. Velen vonden dat de school niet wetenschappelijk genoeg was om een universitaire status te verdienen. De universitairen gunden bovendien de school die status niet, want ze wilden geen extra concurrent.


Andere controversen: taal, ‘fetichisme’ en dekolonisatie


Naast discussies over de wetenschappelijke en elitaire aard van de school, geraakt zij ook nog verwikkeld in een aantal andere controversen. Niet alle kolonialen in de kolonie zagen de studenten van de Koloniale Hogeschool graag komen. Sommige beheerders, zoals Gaston Heenen, gouverneur van de Katangaprovincie, en missionarissen, zoals Jean-Félix de Hemptinne, Apostolisch Vicaris van Katanga, meenden dat de school, omdat het vakken over inheemse gewoonten en taal aanbod, het “coutume fetichisme” aanwakkerde. Hiermee alludeerden ze naar beheerders die volgens hen een te positief beeld van de inheemse cultuur hadden en bijgevolg niet hard genoeg optraden tegen zogenaamde ‘primitieve gebruiken’ of ze zelfs gedoogden.

Onafhankelijkheid.jpeg
Laudes agenda, waarin de onafhankelijkheid van Congo slechts een van de vele items was.
Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbert Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop, geraadpleegd op 17 maart 2020.
Beeld uit de privécollectie van Frederik Janssens.


De taalstrijd die de Belgische politiek en maatschappij domineerde, schemerde ook door in de Koloniale Hogeschool. Officieel bood de school cursussen aan in het Nederlands en het Frans en moesten zowel studenten als docenten de beide landstalen machtig zijn. In de praktijk, bleek dit echter niet altijd het geval. Ondanks pogingen om dit recht te trekken, bleef taal een gevoelige kwestie tot op het einde.


Ten slotte geraakte de school ook betrokken bij de storm veroorzaakt door een voorstel uit 1955 om Congo voor te bereiden op onafhankelijkheid. De auteur van het voorstel, Jozef Van Bilsen, was namelijk ook docent aan de Koloniale Hogeschool. Dat betekende echter niet dat alle leraren en studenten zijn progressieve ideeën deelden, integendeel. Laude bleef halsstarrig vasthouden aan zijn idealistische en paternalistische visie, die in de late jaren 1950 stilaan toch wat conservatief overkwam. Bijgevolg speelde de Koloniale Hogeschool geen rol van betekenis in de dekolonisatie-ontwikkelingen.


Ondanks de initiële twijfels over zijn capaciteiten en de vele conflicten tijdens zijn directeurschap, kon Laude op lange termijn toch ook op erkenning rekenen, voornamelijk omwille van zijn organisatorische capaciteiten. De school leverde op 30 jaar tijd een 1500-tal studenten af. Die waren misschien niet de elite beheerders die de beleidsmakers op het oog hadden gehad, of de handige beheerders waarop de kolonialen in Congo zaten te wachten of de wetenschappers die grote ontdekkingen zouden doen, maar een mengeling van dat alles. Dat kwam omdat de discussie over thema's als koloniale wetenschappen, elite en administratie eigenlijk nooit tot een eindpunt kwam. Niettemin was de school een van de weinige plekken waar dergelijke discussies en dus ook discussies over het karakter van de koloniale onderneming plaatsvonden.


Bibliografie


Bertrams, K., Universités & entreprises: milieux académiques et industriels en Belgique 1880 – 1970, (Bruxelles: Le Cri, 2006).

Busschaert, L., ‘Norbert Laude (1888-1974). Leven in teken van de kolonie’, Online masterthesis, KU Leuven, 2013-2014 geraadpleegd op 17 maart 2020.

Colman, G., ‘Naar een elite voor de gewestdienst van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi: de studenten van de Koloniale Hogeschool te Antwerpen (1920-1962)’, onuitgegeven licenciaatscriptie, Universiteit van Gent, 1987.

De Vlieger, P-J., ‘Tweeënveertig jaar Koloniale Hogeschool in België. Een historisch onderzoek naar de bestaansreden van een instituut‘, onuitgegeven masterthesis, Universiteit van Gent, 2003.

Foutry, V., ‘Belgisch Kongo tijdens het interbellum: een immigratiebeleid gericht op sociale controle’, Belgisch tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 14 (1983), 3-4, 461- 488.

Goeman, L., ‘Topambtenaar in Belgisch-Kongo. Een studie naar beeldvorming bij ambtenaren in gewestdienst, van het niveau van gouverneur-generaal tot hulpgewestbeheerder, in de periode 1958-1960’, Online licenciaatscriptie, Universiteit Gent, 1996-1997 geraadpleegd op 17 maart 2020.

Lagae, ‘‘Het echte belang van de kolonisatie valt samen met wetenschap.’ Over kennisproductie en de rol van wetenschap in de Belgische koloniale context’, Vellut, J-L. (red.), Het geheugen van Congo: de koloniale tijd (Gent: Snoeck, 2005), 131-138.

Poncelet, M., L’Invention des sciences coloniales belges (Parijs: Karthala, 2008).

Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbert Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, 'Retroscoop' geraadpleegd op 17 maart 2020.