Gebouw van de voormalige sterrenwacht van Brussel
Gebouw in Sint-Joost-ten-Node, van de hand van architecten Nicolas Roget en Auguste Payen, waarin van 1834 tot 1890 de nationale sterrenwacht van België was gehuisvest.
ONDER CONSTRUCTIE
| Het Observatorium in Brussel. Bron: Le mouvement scientifique.. |
Oprichting
In de vroege jaren 1820 lanceerde Adolphe Quetelet, gesteund door de Academie, een voorstel tot de bouw van een astronomisch en meteorologisch observatorium in Brussel.[1]. Zijn idee, dat door de voorzitter van de Academie, de prins De Gavre werd voorgedragen, viel in goede aarde bij Koning Willem I en toenmalige minister van Openbaar Onderwijs Anton-Reinhard Falck. Een officieel fiat voor het project volgt met het koninklijk besluit van 8 juni 1826. De vorst zelf en de Regent van Brussel zouden de kosten voor de bouw delen. Dit betekende dat de Regent mede-eigenaar zou worden. De architecten Auguste Payen en Nicolas Roget werden aangeworven om de plannen te tekenen.
Een half jaar later konden de werken van start gaan. Als locatie was gekozen voor een terrein aan de Schaarbeekse poort, in Sint Joost-ten-Node. Op deze site waren in de omtrek nog geen hoge gebouwen op de noord-zuidas die de waarnemingen kon belemmeren. Ook walmen en trillingen van fabrieken waren afwezig. Al tijdens de bouw, in 1828, werden de eerste meteorologische waarnemingen aangevat. Vanaf september 1828 startte Quetelet, die ondertussen tot directeur van het Observatorium benoemd was, ook met de eerste observaties van magnetisme in de tuin van het observatorium. Hoewel Quetelet al in 1827 ijverig was gestart met de aankoop van de nodige instrumenten, hinkte het astronomisch onderzoek voorlopig achterop, bij gebrek aan ruimte. In 1830 waren evenwel alle nodige instrumenten en apparaten aangekocht.
De bouwwerken liepen evenwel vertraging op, en tijdens de revolutionaire oproer van 1830 werd het werk helemaal gestaakt. Het gebouw liep ernstige schade op. Omgetoverd tot een ad hoc fort had het het zwaar te verduren onder de regens van kogels en kanonballen. Na het herstel van de schade werden de werken hernomen. De omstandigheden waren echter drastisch gewijzigd. In tegenstelling tot Willem I weigerde het nieuwe bestuur mee te werken aan het project.[2] De Brusselse regent van zijn kant had er weinig oren naar om de samenwerking verder te zetten, gezien het feit dat de gedane uitgaven al ver boven de initiële kostenraming uitstaken. De regent kreeg in 1842 zijn deel van de investering terug vanwege de Schatkist. Het gebouw werd daarmee de volle eigendom van de Belgische staat, die vanaf dan volledig instond voor het onderhoud ervan.
| 'De meridiaanzaal van het Brussels observatorium, rond of vóór 1905. Bron: Le mouvement scientifique.. Bron: Le mouvement scientifique.. |
Uitzicht en inrichting
Het jaar 1832 markeerde het einde van de bouwwerken. Het nieuwe observatorium was een architecturale parel die prestige en grandeur uitstraalde. Het statige, uitgestrekte gebouw met zijn dubbelde bordes was opgetrokken in neoclassicistische stijl. De ingang bereikte men via het dubbele bordes.. Het telde twee vleugels, die op de noord-zuidas waren georiënteerd, met grote rondboogvensters op de begane grond. Een gelijkvloerse galerij, eveneens opgebouwd uit natuursteen en arduin, verbond beide vleugels. Elk van de vleugels telde twee etages en een souterrain. Bovenop bevond zich een torentje met een draaibaar bovendeel, waarin de astronomen hemelobservaties konden doen. Boven de gaanderij bevond zich slechts één etage, waarin de meridiaankijker stond opgesteld. In het verlengde van de meridiaan bestond de dakbekleding van de etage uit mobiele metalen panelen, die konden worden geopend om de hemel te opserveren. Aan de zuidkant (aan de huidige Fricksquare) kreeg men via verschillende vensterdeuren toegang tot het terras, dat zich uitstrekte over de volledige lengte van de gevel. In de tuin bevond zich verder nog een paviljoen. Een houten hek omsloot het hele terrein.
Dat het observatorium grandeur uitstraalde – en moest uitstralen- was niet verwonderlijk. Meteorologische observatie was zelf een prestigieuze activiteit, die in de middens van de welstellende burgerij als hobby werd bedreven. Het was de bedoeling om dit publiek van Brusselse gegoede intellectuele te betrekken bij de werkzaamheden van het Observatorium. Onder het directeurschap van Jean Charles Houzeau werden conferenties en een cursus astronomie voor leken gegeven in de gebouwen van het observatorium.
Vanaf 1832 konden de instrumenten, waaronder de muurcirkel en de equatoriaalkijker, op hun definitieve plek worden geplaatst. De wetenschappelijke activiteiten werden hierna opgestart. In 1833 werden ook de meteorologische waarnemingen hervat en in 1841 ving het instituut met de studie van magnetisme aan. In de jaren 1840 begon Quetelet eveneens met de uitbouw van een bibliotheek voor de instelling.
| Let op de noord-zuis ligging van de vleugel en de ligging van eht gebouw ten opzichte van de Meridiaanlijn, die pal zuidgericht is. Bron: Kaart Pantagone 1894, via Reflexcity.net. |
.
Verder verloop
Helaas was de omgeving rondom het Observatorium, vooral vanaf het directeurschap van Houzeau, in volle verandering. Gebouwen en ijzeren constructies belemmerden het zicht, terwijl de komst van de spoorlijnen het zeer precieze werk met de waarneminginstrumenten bemoeilijkte. Ook de overheid erkende het probleem van de verstedelijking. Houzeau vroeg en ontving inderdaad een fonds, voor het opstellen van een architecturaal plan en de bouw van een nieuw observatorium. Buiten de stad, in het landelijke Ukkel, op 6 kilometer ten zuid-zuidoosten van de oude sterrenwacht. Al in 1883 werd daar met de bouw van een gloednieuw instituut aangevangen. Na de oplevering, voerden de wetenschappers van het Observatorium eerst een tijdlang simultane waarnemingen op beide plaatsen uit. Pas hierna, in 1890-1891 mochten de toestellen worden overgebracht. In Sint-Joost-ten-Node kreeg het verlaten pand, na verbouwingen, een administratieve functie.
bij een grondige restauratie in 1990 werd de galerij met één etage verhoogd. Het interieurs werd volledig vernieuwd. De gevels van de vleugels bleven ongewijzigd. Vandaag omheint een smeedijzeren traliewerk eht terrein. De tuin is weliswaar openbaar domein geworden. Vandaag vind je op de rechtervleugel een gedenkplaat ter ere van Adolphe Quetelet.
Locatie
Het gebouw waarin het observatorium gehuisvest was tot 1890, bevindt zich op het Queteletplein in de gemeente St-Joost-ten-Node. Het bevindt er zich in een klein openbaar park tussen het Queteletplein, de Sterrenkundelaan en de Kunstlaan (ingang Kruidtuintunnel).
Bibliografie
- Vandenbruaene, Jan, Astronomische gids voor België, Brussel, 2009, 281-283.
- DE ROY, Félix, "Le Centenaire de l'Observatoire royal de Belgique", in Gazette Astronomique, d. 13, 1926, p.29-32.
- Koeckelenbergh, André, "l'Astronomie et le géophysique externe", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1 p. 145
- "Le Centaire de l'Observatoire royal de Belgique 1835-1935", in Gazette Astronomique, d. 13, 1935, p.37-48.
- "Observatoire royal de Belgique.", in Wikipédia, l'encyclopédie libre, consulté le 16/02/2012 à 13h10.
- Website van de Koninklijke Sterrenwacht, geraadpleegd op 16/02/2012 om 13u00.
- "L’Observatoire royal", in Le mouvement scientifique en Belgique 1830-1905, volume 1, Luik, 1907.